Fragment uit: ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar
‘In een brief van 11 maart 1970 aan zijn collega’s in de juridische faculteit stak I.A. Diepenhorst de aanstaande laureaat de lucht in. Diepenhorst noemde Rupperts staat van dienst ‘uitzonderlijk’. Schier onuitputtelijk was om te beginnen zijn lijst van werkzaamheden: sinds 1932 in dienst van de Nederlandse Christelijke Landarbeidersbond, die hij als voorzitter door de moeilijke bezettingsjaren loodste; in 1947 voorzitter van het CNV, een functie die hij combineerde met commissariaten en met het Eerste Kamerlidmaatschap van de Antirevolutionaire Partij. In 1959 werd hij lid van de Raad van State. ‘In geen van zijn functies heeft de heer Ruppert gefaald; op verscheidene posities was hij de dominerende figuur’, aldus Diepenhorst.
Als autodidact man gaf Ruppert bovendien blijk van verbluffende ‘wetskennis’ en stond hij ook in sociaal-economisch, bouwkundig en planologisch opzicht zijn mannetje – een kwaliteit waarvan hij volgens Diepenhorst blijk had gegeven in zijn hoedanigheid als curator van de Rijksuniversiteit Utrecht. Ruppert zou ‘aanmerkelijke tijd’ hebben besteed aan de voorbereiding van de nieuwbouw van het universiteitscomplex De Uithof. Diepenhorst beschreef hem bovendien als een uitnemend debater.’ […] Maar of dat nog niet genoeg was, werd Ruppert toch in de eerste plaats gehuldigd als wetenschapper. Naast artikelen, referaten en brochures, publiceerde Ruppert in 1953 de tweedelige studie De Nederlandse Vakbeweging. Die studie werd als zijn hoofdwerk beschouwd.
De senaat, met als voorzitter rector magnificus W.F. de Gaay Fortman, hoefde niet lang na te denken en besloot Ruppert ‘op grond van uitstekende wetenschappelijke verdiensten’ het eredoctoraat toe te kennen. De Gaay Fortman was jarenlang docent geweest aan de kaderschool van het CNV en kende Ruppert goed. De kersverse eredoctor zou in zijn publicaties aandacht hebben gevraagd voor drie vraagstukken: het sociale vraagstuk, door De Gaay Fortman weergegeven als het vraagstuk van de rechtvaardige waardering van de arbeid, het arbeidsvraagstuk, het vraagstuk van de arbeid als menselijke activiteit en ‘het vraagstuk van de verhouding van de ene mens tot de andere in beroep en bedrijf, in onderneming en maatschappij.’ In zijn praktische werkzaamheden gaf Ruppert uiting aan zijn idealen door de oprichting van de kaderschool, door zich in te zetten voor een ‘hervorming’ van de samenleving en door aandacht te vragen voor de rol van de christelijke vakbeweging in de wereld.’
Lees de volledige tekst over het eredoctoraat voor Marinus Ruppert in ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar