De stedelijke bevolking groeit ieder jaar. Dat heeft invloed op de biodiversiteit in de stad. En juist in bevolkte gebieden zoals de stad is biodiversiteit belangrijk voor het leveren van ecosysteemdiensten zoals plaagregulering – denk bijvoorbeeld aan de eikenprocessierups. Ecologen Juan Antonio Hernández-Agüero (Instituut voor Milieuvraagstukken) en Bas Krijnen, afgestudeerd in de master Environment and Resource Management, onderzochten welke menselijke factoren de interactie tussen diersoorten in de stad beïnvloeden. Ook wilden ze weten welke maatregelen de stedelijke biodiversiteit kunnen stimuleren.
Het onderzoek, dat werd gepubliceerd in Wildlife Biology, is onderdeel van twee projecten die worden ondersteund door Dobberke Beurs en het Fonds Ecologie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Het doel van deze projecten is om ‘groene’ en ‘blauwe’ infrastructuur – begroeiing en water – in te zetten om menselijke invloed op de biodiversiteit in Amsterdam te verminderen. Om dit te kunnen doen, is het nodig om eerst de belangrijkste oorzaken van biodiversiteitsverlies in de stad te onderzoeken.
Geluid
Volgens de onderzoekers is geluid de belangrijkste factor die het gedrag van vogels beïnvloedt. Vogels vermijden lawaaiige gebieden. Hierdoor is er minder natuurlijke plaagdierbestrijding in de buurt van wegen of spoorlijnen. ‘Dat is een probleem, want het auto- en treinverkeer kan niet zomaar worden stopgezet’, zegt Hernández-Agüero. Maar de onderzoekers zien wel een rol voor geluidsschermen. ‘Die worden al lang gebruikt en we laten zien dat ze noodzakelijker zijn dan ooit.’
Uit het onderzoek blijkt ook dat ondoordringbare oppervlakken, kunstmatig licht in de nacht, een hoge bevolkingsdichtheid en lokale temperatuurstijgingen (door verwarmingen) allemaal invloed hebben op het gedrag van vogels. Deze menselijke invloeden verhogen de vogelactiviteit tijdens koude en donkere periodes, maar hebben juist een negatief effect tijdens warmere en lichtere periodes
Veertig eiken
Om het onderzoek uit te voeren plaatsten de onderzoekers kunstmatige prooien in veertig zomereiken op verschillende plekken in Amsterdam. Ze bestudeerden de sporen die insectenetende vogels in deze neprupsen achterlieten. Daarnaast gebruikten ze satellietinformatie en grondgegevens van het de gemeente Amsterdam om de aanwezigheid van menselijke invloeden zoals geluid en nachtelijk licht te berekenen.