Fragment uit: ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar
‘Huber had als publicist het volkenrecht van een wetenschappelijke basis voorzien, hij zou bovendien vorm gegeven hebben aan zijn idealen door als rechter en voorzitter van het Permanante Hof van Internationale Justitie in Den Haag te fungeren en daarbij ‘zichzelf steeds de hoogste eisen van verantwoordelijkheid en gerechtigheid’ te hebben opgelegd. […]
Zijn christelijke levensovertuiging was hem niet met de paplepel ingegoten. Max Huber kwam in 1874 ter wereld als zoon van een Zwitserse grootindustrieel. Hij studeerde rechten in zijn geboortestad Zürich en kwam onder invloed van het vredespleidooi Die Waffen nieder (1889) van de pacifistische schrijfster Bertha von Suttner. Na zijn studie ontpopte hij zich tot wereldburger, die de continenten bereisde. Rond de eeuwwisseling reisde Huber door onder meer Rusland, Amerika, Australië en China. Vandaar werd hij in 1902, 27 jaar oud, teruggeroepen naar zijn vaderstad Zürich om een professoraat in het staats – en volkenrecht te bekleden.
Vijf jaar later deed Huber Nederland aan. Als afgevaardigde van Zwitserland nam hij deel aan de Tweede Haagse Vredesconferentie in 1907. Dit werk kreeg hem zo in de greep dat hij het hele interbellum door bleef ijveren voor de vrede. Was het niet als gedelegeerde van vredesconferenties, dan wel als lid van de Volkenbond of als rechter van het internationaal gerechtshof. Alsof het nog niet genoeg was, trad Huber in 1928 toe tot het Rode Kruis en zette zich in voor vluchtelingen en ontheemden.
Huber werd inmiddels gedreven door het christelijk geloof. Niet zijn internationale activiteiten, maar een ernstige ziekte deed hem in 1922 (opnieuw) naar de bijbel grijpen. Volgens promotor prof. Gesina van der Molen had zijn bekering grote gevolgen voor zijn rechtsopvattingen. Ging Huber in zijn rechtsbeschouwing voor zijn bekering uit van de bestaande machtsverhoudingen, nadien beklemtoonde hij het normatieve recht – gestoeld op de tien geboden. Van der Molen erkende in haar laudatio dat Huber niet als een calvinist ‘in den streng principieëlen zin’ kon worden beschouwd. En toch waardeerde zij Huber als ‘one of us’ aangezien hij ‘het Woord van God aanvaardt als de enige grondslag voor de opbouw van een internationale rechtsorde.’
Lees de volledige tekst over het eredoctoraat voor Max Huber in ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar