Fragment uit: ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar
Ward ging in Oxford filosofie studeren bij onder meer Alfred J. Ayer, die in zijn klassiek geworden Taal, waarheid en logica (1936) het grondpatroon van het logisch positivisme beknopt uiteenzette. Meest opvallend daarin was zijn onderscheid tussen wetenschappelijk betekenisvolle en betekenisloze uitspraken. Ayer beschouwde godsdienst als een gemoedsaandoening, die hoegenaamd niets van doen had met wetenschap. De in 1938 geboren Ward hoorde dit alles aan, maar was niet overtuigd. Integendeel, hij ging naast wijsbegeerte theologie studeren en raakte, ofschoon van huis uit niet gelovig opgevoed, allengs meer overtuigd van het christendom.
Een eenvoudig verkondiger kon Ward na deze scholing niet meer worden. Hij was te zeer door het natuurwetenschappelijk denken heengegaan om de dominante seculiere cultuur in de tweede helft van de twintigste eeuw te negeren. Dat deed hij dan ook niet. In de voetsporen van Ludwig Wittgenstein wenste hij te ontsnappen aan de beperkingen die de Wiener Kreis de godsdienstfilosofie stelde.
Ward werd voorgedragen door hoogleraar godsdienstfilosofie H.M. Vroom, die zich op 3 mei 1999 in superlatieven uitdrukte om het College van Decanen ervan te overtuigen dat Ward de geschikte kandidaat voor het eredoctoraat was. De Britse godsdienstfilosoof gaf, aldus Vroom, niet alleen blijk van grondige kennis van de moderne filosofie en van andere godsdiensten, hij nam op grond daarvan deel aan het debat tussen geloof en natuurwetenschap en ging daarbij ‘lastige vragen’ niet uit de weg.
Vroom toonde zich het meest onder de indruk van een vierdelig wijsgerig werk waarin Ward een vergelijkende theologie ontwikkelde. In de jaren negentig beschreef hij in vier boeken godsdienst in relatie tot de Openbaring, tot de Schepping en tot de menselijke natuur. ‘Zijn studies getuigen van een unieke breedte van kennis en inzicht en een zeer sterk analytisch en synthetisch vermogen.’
Lees de volledige tekst over het eredoctoraat voor Keith Ward in ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar.