Fragment uit: ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar.
‘Schouten was een autodidact wiens loopbaan een variatie was op de aloude uitdrukking ‘van krantenjongen tot miljonair’. In zijn geval: van schippersknecht tot directeur van de Rotterdamse Boaz bank. Voor de oorlog diende Schouten nog onder de onaantastbare Hendrikus Colijn. Maar toen al gaf hij blijk van een onafhankelijke geest en een sterke persoonlijkheid.
Na de oorlog trad zijn leiderschap onverbloemd aan de dag. Gevleugeld zijn de woorden die hij, sterk vermagerd, sprak bij terugkeer uit het concentratiekamp: ‘Ik ben niet veranderd.’ Schouten keerde zich tegen de gedachte aan een ‘doorbraak’ tussen de diverse politieke en maatschappelijke ‘zuilen’ en wenste het vooroorlogse bestel in ere te houden. Hij was de enige niet: de Nederlandse kiezer zou na 1945 voornamelijk langs traditionele lijnen stemmen. Pas later, in de roerige jaren zestig, toen de ARP als onderdeel van het ‘vermolmde’ bestel verguizing ten deel viel, werd Schouten als een ouderwets man beschouwd die de tekenen des tijds niet had verstaan.
Anno 1950 was van die verguizing nog geen sprake. Integendeel, zo fier als Schouten overeind stond, zo fier fungeerden ook nog de partijen. De Antirevolutionaire Partij zocht, onder zijn aanvoering, in het isolement haar kracht. Zonder veel succes, maar dat deed weinig afbreuk aan zijn reputatie. Schouten was voor het antirevolutionaire volksdeel de onbetwiste leider, ook al miste hij het charisma van zijn voorganger Colijn. Dat zijn promotor op 20 oktober 1950 de jonge jurist André Donner was, mag pikant worden genoemd. Donner en Schouten hadden veel met elkaar te maken gehad tijdens de oorlog. De jonge student rechten was betrokken bij de ondergrondse verzetskrant Trouw.
In 1945, Colijn was niet meer in het land der levenden, had Schouten de leiding van de inmiddels weer bovengronds opererende ARP op zich genomen. Schouten drukte de ook in antirevolutionaire kring populaire gedachte aan doorbraak middels krachtige, urenlange betogen de kop in. ‘Men kreeg’, aldus Donner, ‘een herscholingscursus in anti-revolutionaire staatkunde, met als uitgangspunt dat orde alleen maar wordt hersteld door de grondslagen van voorheen weer op te zoeken en daarop voort te bouwen.’ […]
Ook na de oorlog zou Schouten zich, aldus Donner, als oppositieleider hebben laten leiden door de overtuiging dat het volk zonder Gods Woord ten prooi zou vallen aan ‘de vernieuwingsdrang en experimenteerlust van zijn leiders’.
Lees de volledige tekst over het eredoctoraat voor Jan Schouten in ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar