Fragment uit: ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar.
‘Tussen 1929 en 1949 was hij directeur van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gerefor variërend van het voorzitterschap van de vereniging krankzinnigengesticht ‘Vrederust’ te Bergen op Zoom tot aan het lidmaatschap van de Raad van Commissarissen van het dagblad De Standaard. In zijn ambtelijk leven was Van Dijk tussen 1921 en 1925 al eens minister van Oorlog geweest, een ambt dat hij opnieuw bekleedde toen hem op 1 juli 1938 het nieuws over het eredoctoraat bereikte. Nederig had de senaat de excellentie gevraagd of hij zich deze promotie wilde laten ‘welgevallen’. Die nederigheid was op niets gebaseerd. Van Dijk beschouwde het eredoctoraat namelijk als een ‘hooge eer’, zo berichtte hij per kerende post.
Op 20 oktober 1938 ontving hij de bul uit handen van prof. mr. V.H. Rutgers. De motivering voor het doctoraat was, zo blijkt uit een geheim voorstel in het senaatsarchief, geschreven door Rutgers’ collega prof. mr. P.S. Gerbrandy, sinds 1930 hoogleraar handelsrecht, burgerlijk procesrecht en faillissementsrecht. Gerbrandy wees op ‘de langdurige en gewichtige arbeid van Van Dijk in dienst van het recht’. Die arbeid zou hem ‘als een rechtsgeleerde’ doen kennen – geen gekke kwalificatie voor de gesjeesde rechtenstudent, die Van Dijk was.
Het recht was echter niet de belangrijkste reden Van Dijk het eredoctoraat toe te kennen. Die was gelegen in zijn verdediging van ‘de rechtmatigheid van de nationale defensie’. Hij had, aldus Gerbrandy in het ambtelijk jargon van de jaren dertig, ‘daarbij aan de orde komende diepere vragen niet vermeden, maar stelselmatig en grondig behandeld, en steeds doen blijken, door een krachtige overtuiging bezield, in de handhaving van het recht den eenigen en afdoenden grondslag van de nationale verdediging te zoeken’. Erepromotor Rutgers zei het bij de uitreiking korter en krachtiger: ‘Aan de landsverdediging is zijn leven gewijd, die hij nooit anders zag dan als rechtshandhaving.’
Van Dijk verdiende het eredoctoraat volgens Rutgers ook nog om buitenwetenschappelijke redenen: zijn geestverwantschap met de Vrije Universiteit en zijn christen-zijn. De Vrije Universiteit, aldus Rutgers in zijn promotierede, ‘heeft zijn uitgangspunt in het woord van den Almachtige, Schepper van hemel en aarde, en die in het geloof vastheid geeft. Op deze grondslag staat ook Minister Van Dijk: zijn openbare leven legt daarvan getuigenis af; zijn nauwe betrekking tot de Vrije Universiteit bewijst het.’
Lees wat er na de oorlog gebeurde met de reputatie van J.J.C. Van Dijk in ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar.