Het lag dan ook voor de hand dat Bram Rutgers aan de VU zou studeren. Het werd wis- en natuurkunde. Na zijn afstuderen werkte Rutgers enige tijd als leraar ‘natuurlijke historie’ op het Marnixcollege in Rotterdam. Maar het avontuur trok: Rutgers ging in 1910 naar Nederlands-Indië. Hij begon daar als botanisch assistent om spoedig op te klimmen tot directeur Landbouw, Nijverheid en Handel in Buitenzorg. Die functie gaf al aan dat Rutgers meer was dan uitsluitend bioloog.
Zijn bestuurlijke kwaliteiten begonnen op te vallen. Zijn netwerk in de antirevolutionaire wereld deed de rest. In 1928 werd Rutgers gouverneur van Suriname, een functie die hij vijf jaar zou bekleden. In 1933, na 23 jaar in de koloniën te hebben doorgebracht, keerde Rutgers terug naar het moederland. Hij werd kortstondig lid van de Tweede Kamer voor de Antirevolutionaire Partij voordat hij – in 1936 – toetrad tot de Raad van State.
Rutgers bracht de oorlog in gevangenschap door en moest beleven dat zijn broer Victor in 1945 omkwam in gevangenschap in Bochum. De zestigjarige werd in 1945 als een oudere staatsman beschouwd en in die hoedanigheid ook op waarde geschat. Eerst werd hij commissaris van de koningin in Zuid-Holland, om zijn loopbaan te beëindigen als vice-president van de Raad van State. Tegenwoordig zouden wij zeggen: als ‘onderkoning van Nederland’.
Het was die staatsrechtelijke loopbaan, die deze bioloog-van-huis-uit op 20 oktober 1959 een eredoctoraat in de rechten opleverde. Hij ontving die uit handen van de rechtsgeleerde prof. mr. L.W.G. Scholten, met wie Rutgers zowel goede als slechte tijden had beleefd. Ze kenden elkaar uit de ARP en hadden beiden onder de Duitse bezetting gevangen gezeten. Na zijn politieke en maatschappelijke verdiensten als gouverneur, Tweede Kamerlid en vice-president van de Raad van State te hebben opgesomd, eindigde Scholten met een lofrede op Rutgers standvastige houding tijdens de oorlog – de oorlog, die zowel cesuur als ijkpunt in beider levens was. ‘Gij waart in de bezettingstijd een der verdedigers van het recht dat met ons geboren is, omdat de eeuw in onze harten is gelegd, toen gij de stem der kerk luid deed spreken, toen het geluid van de staat niet kon worden geformuleerd. En door uw spreken voor de kerk hebt gij op de hoogste wijze het staatsrecht gediend. Gij hebt toen gehandeld als een braaf en eerlijk vaderlander, als een goed christen.’
Uit: ‘Het is ons een eer en een genoegen: eredoctoraten aan de Vrije Universiteit sinds 1930’ van Wim Berkelaar