Onderwijs Onderzoek Actueel Over de VU EN
Login als
Studiekiezer Student Medewerker
Bachelor Master VU for Professionals
HOVO Amsterdam VU-NT2 VU Amsterdam Summer School Honoursprogramma Universitaire lerarenopleiding
Promoveren aan de VU Uitgelicht onderzoek Prijzen en onderscheidingen
Onderzoeksinstituten Onze wetenschappers Research Impact Support Portal Impact maken
Nieuws Agenda Vrouwen aan de top
Israël en Palestijnse gebieden Cultuur op de campus
Praktische informatie VU en innovatiedistrict Zuidas Missie en Kernwaarden
Organisatie Samenwerking Alumni Universiteitsbibliotheek Werken bij de VU
Sorry! The information you are looking for is only available in Dutch.
Deze opleiding is opgeslagen in Mijn Studiekeuze.
Er is iets fout gegaan bij het uitvoeren van het verzoek.
Er is iets fout gegaan bij het uitvoeren van het verzoek.

Martin Gevonden over de invloed en reikwijdte van VU-AMS

Dr. Martin Gevonden doceert biologische psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en is tevens in zijn rol als universitair docent betrokken bij het onderzoeksprogramma rondom het meten van lichamelijke reacties op stress. Omdat de bestaande technologie hiervoor niet toereikend was, is binnen het programma een eigen draagbaar meetapparaat ontwikkeld, het VU Ambulatory Monitoring System (VU-AMS).

Onder leiding van professor Eco de Geus heeft het VU-AMS-apparaat zich de afgelopen jaren zodanig ontwikkeld dat het tegenwoordig als één van de beste meetapparaten ter wereld wordt beschouwd. Aan de hand van dit apparaat kijken onderzoekers wereldwijd hoe het lichaam op stress reageert. Bijvoorbeeld door te meten wat er gebeurt als mensen een presentatie geven: het ademhalingspatroon verandert, de hartslag gaat omhoog en de huidweerstand omlaag omdat er meer gezweet wordt. Dat hoeft niet in een laboratorium plaats te vinden. Het apparaat is juist ontwikkeld om te kunnen meten wat er in het dagelijks leven van mensen gebeurt en om breed inzetbaar te zijn. Van het monitoren van stress op de werkvloer tot verlatingsangst bij jonge kinderen.


Wat waren je verwachtingen toen je bij dit VU-AMS-project betrokken werd?

Ik heb al lang interesse in het ontwikkelen van nieuwe technieken die het mogelijk maken om gegevens te verzamelen in het dagelijks leven. Toen ik hier als postdoc met het VU-AMS apparaat ging werken, was ik zeer onder de indruk van hoe gemakkelijk, betrouwbaar en vernuftig het was. Ik zag ook dat het maar in een kleine kring bekendheid genoot en dacht toen: het is zo zonde dat het alleen binnen dit academische vakgebied gebruikt wordt. In andere onderzoeksgebieden en buiten de academie is er immers ook interesse voor, want iedereen wil nu zijn gezondheid meten met wearables, bijvoorbeeld via een Fitbit of een Garmin. Op zich zijn dat interessante gadgets, alleen hebben zij nog niet die meetkwaliteit die voor goed onderzoek vereist is.

Consumenten kopen deze wearables en geloven dat de informatie, die deze horloges aan de hand van ingebouwde sensoren produceren, exact weergeeft hoe hun gezondheid ervoor staat. Als je er kritisch naar kijkt, en dat doen wij onderzoekers van nature, dan zie je dat er vooral veel mooie grafiekjes worden gemaakt, maar dat die vaak op slechte meetgegevens zijn gebaseerd. Vaak worden ontbrekende meetgegevens zelfs achteraf ingevuld zonder dat de gebruiker dat kan zien. De meeste consumenten liggen daar niet wakker van. Maar academici en clinici die denken dat ze deze producten met een gerust hart voor onderzoek kunnen gebruiken, komen helaas van een koude kermis thuis.


Ligt dat probleem niet meer bij de fabrikant die jullie sensoren op technisch vlak niet goed genoeg in zijn design kan stoppen?

Als onderzoekers zetten wij het wetenschappelijk perspectief altijd voorop. Daarbij willen we de beste kwaliteit meetgegevens. En niet onbelangrijk, we willen dat die gegevens te allen tijde controleerbaar zijn. Daarbij raakt het praktische aspect soms ondergesneeuwd. Ik snap heus wel dat voor fabrikanten die de wearables maken gebruikersgemak en design hoog in hun vaandel staan. Hoe flitsender het er uitziet en hoe meer het de indruk geeft dat het alles tegelijk kan, hoe meer wearables men kan verkopen.

In onze productontwikkeling houden we wel rekening met beide kanten van de medaille en geloven we dat we voor de gebruiker aantrekkelijke meetapparatuur kunnen maken, die betrouwbaar genoeg is om er wetenschap mee te bedrijven. Als je metingen van het lab naar de echte wereld wilt brengen, dan moet je dat doen op een manier die mensen acceptabel vinden en zo comfortabel mogelijk is. In het VU-AMS-apparaat zitten decennia ervaring en we blijven het product continu tweaken en verbeteren op basis van de feedback van gebruikers.


Het verklaart wel jullie succes en de reden waarom jullie veel subsidies ontvangen.

Het onderzoek waarvoor ik voor het eerst op de VU kwam werken werd deels door Philips gefinancierd. Zij wilden weten hoe goed hun nieuwste smartwatch zich verhield tot het hoog aangeschreven VU-AMS systeem. En dat professor Eco de Geus met het Stress in Action-consortium onlangs een enorm grote Zwaartekrachtbeurs heeft ontvangen, staat niet los van het feit dat wij als expertisecentrum gelden op het gebied van wearables en dat het VU-AMS zo goed bekend staat. De ontwikkeling van het apparaat wordt voor een deel gefinancierd door het te verhuren en te verkopen. Omdat we gebruikers hebben die wetenschappelijk hoog in aanzien staan, wordt het vaak genoemd in publicaties in academic journals en presentaties op congressen. Zo zijn er wereldwijd al meer dan tweehonderd apparaten verkocht en worden ze gebruikt van Patagonië tot Australië. Dat dat gelukt is zonder ooit reclame te maken, daar zijn we best trots op. Maar we lopen wel tegen grenzen aan wat je binnen de universiteit kan doen als je dit op grotere schaal beschikbaar wilt maken.


Kun je een voorbeeld geven welke grenzen dat zijn?

Neem bijvoorbeeld het creëren van een budget waarmee we reclame kunnen maken voor onze producten. Dat is niet zo makkelijk te krijgen. Voor opleidingen is dat core-business van de universiteit, maar voor een wetenschappelijk product ligt die investering ingewikkelder. Er is overigens wel ondersteuning op dat gebied. We zijn bijvoorbeeld lid van het Demonstrator Lab dat marketingbudgetten beschikbaar stelt voor onderzoeksprojecten die maatschappelijk van toegevoegde waarde zijn. Onlangs hebben we deelgenomen aan de Starthub Launch, waarbij we een Rough Diamond award wonnen. Dat was niet alleen een cheque, maar ook koffie met iemand van een investeringsfonds die ons verhaal interessant vond. Wie weet verhuizen we binnenkort wel naar die nieuw verrezen containers van de Starthub midden op de campus om een volgende stap te maken.


Heb je, toen je student was, altijd de drive gehad om in de wetenschap carrière te maken? Of druk van je ouders gevoeld om van je studie je beroep te maken?

Nee, mijn ouders hebben zich nooit met mijn carrièrekeuzes bemoeid. Maar ik had ook geen masterplan om het helemaal te gaan maken als wetenschapper.


Wie of wat heeft je dan geprikkeld om in die wetenschappelijke wereld te blijven?

Ik had voor mijn afstudeerscriptie van mijn research master eindeloos veel proefpersonen voor een scherm gezet en daar voortdurend lettertjes in hun gezichtsveld geflitst. Hierbij legde ik vast hoe snel ze erop konden reageren, maar had ik ook het gevoel dat ik hen aan het doodvervelen was. En mezelf ook. Ik vroeg me ook sterk af: heeft iemand iets aan deze extreme abstractie van de werkelijkheid?

Ik ben toen voor mijn PhD naar Maastricht gegaan. Daar deed ik onderzoek naar sociale uitsluiting als risicofactor voor psychotische stoornissen. Mijn promotor, Jean-Paul Selten, vertelde me dat niet-westerse migranten in Nederland een hogere kans hadden om een psychotische stoornis, bijvoorbeeld schizofrenie, te krijgen. Voor sommige migrantengroepen was dat risico zelfs vijf keer zo hoog. Toen ik dat hoorde, dacht ik: wow, dat is echt wel een groot verschil. Dus is het belangrijk te begrijpen waar dat aan ligt. Sommige experts gaven als verklaring dat een groot gedeelte van de niet-westerse migranten al mentaal extra kwetsbaar waren voordat ze naar Nederland verhuisden en die kwetsbaarheid via hun erfelijk materiaal ook doorgaven aan hun kinderen.

Volgens mijn promotor zat dat echter anders in elkaar. Hij was er van overtuigd dat het gevoel van er niet bij horen, voortdurend worden weggezet, kortom structureel gekleineerd en gepest worden, juist erg schadelijk is. Die negatieve sociale ervaringen zijn een bron van chronische stress. Dat zorgt er vervolgens voor dat de stofwisseling in je hersenen worden aangetast. Oftewel, je dopamine-systeem wordt supersensitief. Een extreme uiting daarvan is dan dat mensen een psychose krijgen.

Om te laten zien dat het genetische narratief niet het hele verhaal was, en omgevingsfactoren minstens zo belangrijk zijn, raakte ik betrokken bij het stressonderzoek. Gaandeweg ben ik me wel meer gaan realiseren hoe ingewikkeld dat concept ‘stress’ is. We gebruiken het woord heel vaak, maar wat is het nou precies en hoe kun je dat het beste meten?


Ik kan mij voorstellen dat mensen met bijvoorbeeld een Chinese achtergrond anders met stress omgaan dan die met bijvoorbeeld een Marokkaanse achtergrond. Klopt dat?

Daar zitten zeker verschillen in, afhankelijk van de lokale omgeving en omstandigheden waarin zij zich bevinden. Ik vind het belangrijk om te meten wat mensen meemaken in hun eigen omgeving. Die is, in combinatie met je genetische aanleg, vormend voor hoe je de wereld waarneemt en er op reageert. Als je in een hechte gemeenschap als Chinatown woont en werkt, waar iedereen een Chinese achtergrond heeft, dan kan dat beschermend werken. Je wordt als het ware minder geconfronteerd dat je anders bent. Maar als je daarmee breekt of uit die gemeenschap verhuist, dan kom je in een stressvollere situatie terecht.


En dus kijk je niet alleen binnen je vakgebied wat stress is, maar hanteer je ook een interdisciplinaire aanpak om te zien hoe andere modellen van andere wetenschappelijke disciplines ermee omgaan.

Ja, stress hangt met zoveel verschillende zaken samen dat je wel interdisciplinair moet werken, want anders doe je het onderwerp te kort. Je kan zo veel leren van elkaar, maar binnen de wetenschap lijkt het soms wel of de maatschappelijke verzuiling nog bestaat. We lezen elkaars tijdschriften niet en bezoeken verschillende congressen. En kijken we een stap verder, naar het gebruik van onze meetgegevens om toekomstige stressklachten te voorkomen, dan zien we dat potentiële interventies niet plaats vinden in een vacuüm maar in de maatschappij. Als je het belangrijk vindt dat je onderzoek ten bate komt van de volksgezondheid, dan is het goed om te onderzoeken hoe je hersenscans, je fysiologische metingen en je elektronische dagboekjes zich verhouden tot bijvoorbeeld het stelsel van de gezondheidszorg en maatschappelijke opvattingen daaromtrent.


Gaan jullie met de VU-AMS meer voor de maatschappelijke of economische impact?

Vroeger zou ik heel hard geroepen hebben dat alleen maatschappelijke impact me interesseert, maar ik ben in de loop der tijd steeds meer gaan geloven dat beiden hand in hand kunnen gaan. Het is ook ontzettend tof als we er geld mee zouden kunnen verdienen en daarmee weer meer mensen van leuke en nuttige banen kunnen voorzien. Zoals ik al eerder zei, op de universiteit hebben we niet de infrastructuur en expertise om een product te vermarkten. Op kleine schaal kun je dat een beetje doen, maar het ligt te ver van onze kerntaak als je het regionaal of landelijk wilt opschalen.

Universiteiten zijn in principe trage organisaties. Als je commercieel zaken wilt doen, dan moet je snel kunnen anticiperen en aanpassen. Juist bij die laatste elementen is er soms een mismatch met de wetenschappelijke omgeving waarin we opereren. Om het VU-AMS-apparaat aan meer mensen te beschikbaar te kunnen stellen en de opbrengsten weer verder in ontwikkeling te kunnen investeren, is het uiteindelijk beter om het buiten de universiteit te plaatsen zodat het echt een vlucht kan nemen.


Kun jij binnen dit project ook je persoonlijke stempel zetten?

Ik ervaar zeker steun vanuit de organisatie. Ik heb bijvoorbeeld met andere enthousiaste collega’s een cursus impact kunnen volgen om dit project verder te helpen. We hebben wat dat betreft de wind mee. Valorisatie wordt sinds kort als een kerntaak van de universiteit gezien, naast onderwijs en onderzoek. Alle tijd die ik in technische ontwikkeling en promotie van het apparaat heb gestoken, is niet naar academische publicaties gegaan. In het verleden betekende het dat je zonder een bovengemiddelde hoeveelheid sterke publicaties geen vaste aanstelling kon krijgen. Nu heb ik een vast contract als universitair docent en dat is een teken binnen de academische wereld dat deze vorm van inzet (focussen op het realiseren van maatschappelijke en economische impact en minder op publicaties) ook gewaardeerd wordt. 

Begrijp me niet verkeerd, het kan nooit kwaad om in bladen als Nature te staan met je onderzoek. Je wil je kennis blijven delen met andere onderzoekers, met ze in discussie gaan en zo het onderzoeksgebied vooruit helpen. En de wetenschappelijke basis is een van je unique selling points als academisch ondernemer, het maakt je product extra aantrekkelijk voor mensen en bedrijven buiten de universiteit. Onze vernieuwde website zou ook kunnen bijdragen aan het vergroten van ons bereik. Ik ben er van overtuigd als meer mensen via die weg ons product in handen kunnen krijgen, zij er dan ook meer goede dingen mee kunnen doen. Dan komen er meer innovaties uit waar de samenleving baat bij heeft.


En hoe sta je tegenover impact creëren via de media?

Dat doen we natuurlijk ook. Ik ben laatst te gast bij het NTR-programma Prikkels geweest. De presentator van dat programma woont in de drukke binnenstad van Utrecht en hij had een hypothese dat als hij een tijdje op een stille plek zou verblijven, zijn lichaam beter tot rust zou komen. Wij gingen toen zijn stressfactor meten in zijn lawaaierige thuissituatie en vervolgens vertrokken we naar de Boschplaat op Terschelling, één van de meest geïsoleerde gebieden van Nederland. Daar deden we dezelfde metingen en vergeleken we die met elkaar.

Het is een leuke manier om voor een breed publiek te laten zien wat de mogelijkheden zijn van de door ons ontwikkelde technologie. Uiteindelijk hebben we bulk nodig, m.a.w. dat veel mensen er mee aan de slag gaan en erin gaan geloven en media aandacht draagt daar aan bij. Ik denk dat het uiteindelijk voor de lange termijn aantrekkelijk is om VU-AMS te vercommercialiseren, want dat is ook goed voor de continuïteit. Als de kennis maar bij een paar mensen van de universiteit blijft hangen, dan zitten we in een kwetsbare positie.  Op het moment dat zij allen met pensioen gaan, dan verdwijnt de expertise en stopt uiteindelijk het project. Dat zou ik erg zonde vinden want dit is een fantastisch product waar veel kennis en passie in zit. Ik wil dat veiligstellen in de vorm van een startup, die buiten de universiteit op eigen kracht en in eigen tempo kan doorgroeien.


Welk advies zou je aan de nieuwe generatie studenten willen meegeven die ook met hun onderzoek impact willen nastreven?

Laat je niet afschrikken door stroperigheid of conservatisme wat je binnen de universiteit kan tegenkomen. Als jij een goed idee hebt wat impact kan hebben, dan is er altijd wel een platform voor te vinden. Dat kan binnen je academische carrière zijn, maar ook in de bedrijfssector. Als springplank voor academici en afgestudeerden die willen gaan ondernemen kan je bijvoorbeeld terecht in starthubs, zoals wij die nu hier midden op de campus hebben staan. De waarde van de zichtbaarheid van zo’n starthub moet je niet onderschatten. Het is niet alleen een positief signaal naar studenten toe, maar ook voor degenen die bij de universiteit werken. Hopelijk brengen ze ons ook dichter bij de samenleving.

Tekst: Ryan Jessurun
Portretfoto: Peter Valckx

Direct naar

Homepage Cultuur op de campus Sportcentrum VU Dashboard

Studie

Academische jaarkalender Studiegids Rooster Canvas

Uitgelicht

Doneer aan het VUfonds VU Magazine Ad Valvas Digitale toegankelijkheid

Over de VU

Contact en route Werken bij de VU Faculteiten Diensten
Privacy Disclaimer Veiligheid Webcolofon Cookies Webarchief

Copyright © 2025 - Vrije Universiteit Amsterdam