Onderwijs Onderzoek Actueel Over de VU EN
Login als
Studiekiezer Student Medewerker
Bachelor Master VU for Professionals
HOVO Amsterdam VU-NT2 VU Amsterdam Summer School Honoursprogramma Universitaire lerarenopleiding
Promoveren aan de VU Uitgelicht onderzoek Prijzen en onderscheidingen
Onderzoeksinstituten Onze wetenschappers Research Impact Support Portal Impact maken
Nieuws Agenda Vrouwen aan de top
Israël en Palestijnse gebieden Cultuur op de campus
Praktische informatie VU en innovatiedistrict Zuidas Missie en Kernwaarden
Organisatie Samenwerking Alumni Universiteitsbibliotheek Werken bij de VU
Sorry! The information you are looking for is only available in Dutch.
Deze opleiding is opgeslagen in Mijn Studiekeuze.
Er is iets fout gegaan bij het uitvoeren van het verzoek.
Er is iets fout gegaan bij het uitvoeren van het verzoek.

David Mann over zijn weg van onderzoeker naar Paralympisch R&D-directeur

Sport heeft van jongs af aan altijd een belangrijke rol gespeeld in het leven van David Mann. Toen hij opgroeide in Australië had hij een passie voor cricket, rugby en tennis, maar een topsporter worden lag buiten zijn bereik. Op de middelbare school haalde hij desondanks uitstekende cijfers. Toen hij eenmaal de wereld van de wetenschap binnenstapte, was het duidelijk dat studies over menselijke beweging zijn werk en onderzoek zouden bepalen. In ons gesprek vroegen we hem naar zijn mening over het belang van impact en valorisatie.

Het diploma optometrie was het eerste diploma dat je behaalde. Op welke manier raakte je geïnteresseerd in bewegingswetenschappen?

Aanvankelijk dacht ik dat ik sportwetenschapper zou worden omdat ik erg geïnteresseerd was in allerlei sporten, maar ik heb me denk ik laten verleiden door te denken dat ik mijn goede cijfers moest gebruiken om een goede universitaire studie te kunnen doen. Ik kom uit Australië en geneeskunde studeren is geen loterij zoals hier. Wie de hoogste cijfers haalt, wordt toegelaten. Ik ben dus medicijnen gaan studeren en heb me gespecialiseerd in optometrie. Daarna werkte ik in een kliniek, maar was nog steeds zeer geïnteresseerd in sportwetenschappen. Na een jaar ging ik toch terug naar de universiteit om opnieuw te studeren. Dus deed ik een tweede bachelor in bewegingswetenschappen. Zo kwam ik in deze functie terecht.

Was er een bepaald moment tijdens jouw studie dat je interesse nog verder aanwakkerde?

Ik had de tweede bachelorstudie alleen uit interesse gedaan. Tegelijkertijd werkte ik als docent Optometrie. Op een dag speelde ik cricket met een teamgenoot en hij speelde ongelooflijk goed, een heel goede slagman. De volgende dag moest ik zijn gezichtsvermogen testen, en hij bleek erg bijziend. Ik dacht: "Zo, dit is echt apart. Ik vraag me af hoe goed hij zou zijn als we dit corrigeren". Bij wijze van experiment probeerde ik zijn gezichtsvermogen en dat van andere slagmensen te vertroebelen. Ik ontdekte dat er eigenlijk heel weinig gebeurde. We moesten mensen eigenlijk legaal blind maken voordat hun prestaties afnamen, wat nogal bizar was. Deze ontdekking haalde de belangrijkste krant in Sydney. Mijn naam als bachelorstudent was overal in de media. Ik deed veel radio-interviews, wat er uiteindelijk toe leidde dat ik door professoren over de hele wereld werd benaderd.

Dus dat was de eerste keer dat je impact had?

Absoluut. Hoewel ik dat nooit van plan was. Die professoren hadden zoiets van: "Je moet dit wel opvolgen. Dit is echt interessant." En dat werd mijn promotieonderzoek.

Is dat een van de redenen waarom je na jouw promotie naar Nederland bent verhuisd?

Er waren twee belangrijke redenen. Ten eerste was ik klaar met mijn proefschrift en besloot ik dat ik een postdoc wilde doen. Mijn supervisor zei tegen me: "Waarom ga je niet op reis en maak je een lijst van de drie beste plekken waar je volgens jou heen moet gaan, en dan doe ik hetzelfde?" Dat deden we dus en na een tijdje kwamen we terug om erover te praten. Hij zei: "Welke stad staat bovenaan je lijstje?" Ik had Amsterdam en hij zei: "Oh, ik ook, dat is dan geregeld."

Waarom Amsterdam? Waarom niet Parijs, Rome of Londen?

We beschouwden het als de beste plek ter wereld voor het specifieke onderzoek dat ik deed naar gezichtsvermogen en het leren van vaardigheden in de sport. Een van de beoordelaars van mijn proefschrift was van dezelfde afdeling en had prima commentaar op mijn proefschrift, dus ik dacht dat ik wel goed met hem zou kunnen samenwerken. Ik heb mijn vrouw in Australië ontmoet en ben ik daar getrouwd, maar haar ouders woonden in België. Het was dus een goede gelegenheid om een paar jaar in de buurt te zijn.

Wat voor uitdagingen kwam je tegen toen je hier eenmaal was en een project probeerde op te zetten tot iets duurzaams dat nuttig zou kunnen zijn voor andere collega's, maar ook voor de maatschappij op zich?

Ik had een NWO-voorstel geschreven vanuit een project in de veronderstelling dat ik een bepaald apparaat zou gebruiken (een virtual reality-opstelling). Dit is nu elf jaar geleden, en toen dus niet erg gebruikelijk. Het was een hele nieuwe technologie en ik ging ervan uit dat ik die zou gaan gebruiken voor mijn onderzoek. We hadden een afspraak met het bedrijf, maar ze wilden een bepaald bedrag van ons om hun apparatuur te gebruiken. Mijn baas ging niet akkoord, dus ik had geen apparatuur om mijn project te doen. Dit was frustrerend, want ik was naar de andere kant van de wereld verhuisd om het project te doen en kwam er toen achter dat het niet mogelijk was.

En hoe probeerde je dat op te lossen? Heb je andere commerciële partners benaderd?

Nee, ik heb gewoon besloten om een aantal principes te testen die we in het project wilden onderzoeken. Is het bijvoorbeeld mogelijk om een interceptieve motorische vaardigheid te leren zoals het slaan van een bal als er geen echte bal is? Uiteindelijk hebben we voor een van de onderzoeken een Xbox Kinect gebruikt om mensen te trainen in het spelen van tafeltennis, en het bleek dat het echte tafeltennis van die mensen verbeterde. De Xbox was geschikt omdat die een sensor voor de tv had en kinematische bewegingen oppikte. Wat je bij de game zag, reageerde op je beweging. Er was dus sprake van interactiviteit, een andere vorm van virtuele realiteit dan we nu kennen. Ik testte op verschillende manieren enkele van de principes die ik in het voorstel naar voren had gebracht, maar met andere apparatuur.

Een van de onderzoeken die we wilden doen was of visueel motorisch gedrag in een virtuele omgeving hetzelfde zou zijn als in het echt. In dat onderzoek testte ik een aantal spelers van het nationale tafeltennisteam. We lieten ze tegen elkaar en tegen een Xbox Kinect spelen en ontdekten dat het visuele en motorische gedrag in de twee omgevingen erg op elkaar leken. Dit stelde me gerust dat het een valide benadering was.

Wat heb je met deze gegevens gedaan? Heb je ze gedeeld met de Nederlandse Tafeltennisbond?

Dat was het grappige, ze waren niet zo geïnteresseerd in het onderzoek zelf, maar wel in waar hun spelers naar keken tijdens het spelen. Een van de belangrijkste principes voor het werken met toegepast onderzoek, vooral in de sport, is dat de resultaten die interessant zijn voor de coaches en sporters vaak heel anders zijn dan de fundamentele wetenschappelijke hypothese die ik probeer te testen. In dit geval wilde ik weten: komt gedrag in een virtuele omgeving overeen met gedrag in het echte leven? Maar dat kon de bond niets schelen. Ze wilden gewoon weten waar onze spelers naar kijken als ze in een echte tafeltenniswedstrijd spelen. Natuurlijk kun je je hypothese ook testen terwijl ze VR spelen. Soms moet je flexibel zijn, anders bereik je nooit je doelen als je met zulke teams werkt.

Ben je niet bang voor de kritiek dat mensen zeggen dat je jouw wetenschappelijke gegevens manipuleert om de klant te geven wat hij wil horen?

Dat is een probleem. Als de sportorganisatie vragen heeft die ze beantwoord willen zien, dan is dat prima. Maar als ze een vraag hebben waarop ze alleen een specifiek antwoord accepteren, dan is dat een probleem. Bijvoorbeeld als je samenwerkt met een bedrijf dat wil aantonen dat hun nieuwe trainingsaanpak werkt. Dat is een lastige situatie omdat je weet dat ze een belang hebben bij wat het resultaat zal zijn. Maar nog even wat het tafeltennisvoorbeeld betreft; de coaches wilden weten waar hun spelers naar keken. Het maakt niet uit wat het resultaat is. Ze hebben een onderzoeksvraag voor zichzelf: waar kijken onze spelers naar als ze spelen? Het maakt dus niet uit wat ik ze aanlever. Ze zijn gewoon geïnteresseerd in de vraag, niet in een specifiek antwoord.

Wetenschappers die op de ouderwetse manier onderzoek hebben gedaan, beweren nog steeds dat het publiceren van je bevindingen in een academisch tijdschrift de enige manier is om erkenning en academische impact te realiseren. Maar de nieuwe generatie beweert dat er ook andere manieren zijn, zoals je energie steken in een startup bijvoorbeeld. Ben je het daarmee eens, en zo ja, waarom?

Mijn ideale model is om beide te doen. Publicatie is nog steeds belangrijk om resultaten wetenschappelijk vast te leggen. Niet elk onderzoek kan een maatschappelijke impact hebben. Soms moet je een stapje terug doen en wat fundamentelere dingen blootleggen. Maar voor mij moet dat een middel zijn om een doel op de langere termijn te bereiken. Wat mij betreft zijn drie gebieden het belangrijkste; ten eerste de sportpraktijk veranderen, wat betekent dat we moeten veranderen wat sporters en coaches doen. Ten tweede, het veranderen van het sportbeleid, dus samenwerken met sportbonden om de manier waarop ze bijvoorbeeld talent identificeren te veranderen.  En ten derde, en dit is waarschijnlijk ongeveer de helft van mijn werk, het veranderen van sportregels. Ik werk met name samen met het Internationaal Paralympisch Comité, waar we nieuwe regels opstellen voor de Paralympische Spelen om de competitie eerlijker te maken voor de atleten, zodat ze het kunnen opnemen tegen anderen met een vergelijkbare beperking.

Over het Internationaal Paralympisch Comité gesproken, je werkt momenteel als directeur van een van hun onderzoeks- en ontwikkelingscentra. Hoe is dat zo gekomen?

Toen ik in Australië was, voordat ik naar Amsterdam verhuisde, werd ik door het Paralympisch Comité uitgenodigd voor een bijeenkomst waar ze probeerden over te stappen op een bewezen classificatiesysteem voor Paralympische sporten. In het verleden had je van die klassen op de Paralympische Spelen waarin de atleten werden geplaatst om het op te nemen tegen anderen met een soortgelijke beperking. Maar deze klassen werden voornamelijk gemaakt door mensen die aan tafel hadden bedachten wat eerlijk zou zijn, zonder wetenschappelijk bewijs. De commissie wilde naar een wetenschappelijk bewezen systeem en startte dat proces tien jaar geleden, net nadat ik naar Nederland was verhuisd.

Dus toen ik hier mijn postdoc deed, kwamen ze naar me toe en vroegen ze of ik een van de drie onderzoeks- en ontwikkelingscentra wilde opzetten om bewezen classificatiesystemen te ontwikkelen. In mijn geval wilden ze dat ik me zou richten op systemen voor sporters met een visuele beperking. En ik stemde toe. De reden waarom ze mij benaderden was vooral omdat ik een unieke achtergrond had als oogarts in combinatie met sportwetenschappen. Ik denk dat ik een van de weinigen ter wereld ben die dat heeft.

En hoe bevalt het tot nu toe?

Het is leuk. En goed, omdat het een directe impact heeft op de maatschappij. We maken of veranderen dus de regels die bepalen hoe atleten mogen deelnemen aan de Paralympische Spelen en in welke klasse ze mogen uitkomen. We hadden bijvoorbeeld een onderzoeker, Kai Krabben, die vorig jaar promoveerde. Hij analyseerde hoe het proces zou moeten zijn voor judosporters met een visuele beperking. In zijn promotieonderzoek kwam hij met een nieuw classificatiesysteem dat is goedgekeurd en geaccepteerd. Dit betekent dat de competitie van de Paralympische Spelen van 2024 in Parijs zal worden aangepast op basis van het systeem dat hij tijdens zijn promotieonderzoek heeft ontwikkeld.

Wow, grote impact dus!

Ja, precies. In die zin is het heel lonend dat het onderzoek snel een directe maatschappelijke impact heeft, maar ook dat het de competitie eerlijker maakt voor mensen met een beperking. In het begin was ik een beetje huiverig om het op te zetten, omdat ik nog niet eerder op dat gebied had gewerkt en ook niet met atleten met een beperking. Maar het is fantastisch. Uiteindelijk was het echt een goede beslissing.

Denk je dat je in deze nieuwe rol als directeur meer invloed hebt dan een postdoctoraal onderzoeker, omdat je nu meer aan de kant van beleid en planning staat?

Meer autoriteit hebben helpt zeker. Ik ben nog steeds een onderzoeker en ik ben nog steeds verantwoordelijk voor dit onderzoekscentrum, en dat kan ook samengaan. Het ene zou in zeker opzicht nutteloos zijn zonder het andere. Die positie helpt zeker bij het implementeren van de bevindingen, maar zou geen nut hebben als we niet ook het onderzoek hadden, dus het gaat hand in hand.

Wat voor concrete aanbeveling zou je de raad van bestuur van VU Amsterdam willen geven om het validatie- en impactproces te versterken en academische kennis voor iedereen toegankelijk te maken?

Vroeger waren al die papers en subsidies een niet-onderhandelbaar onderdeel van je werk. Als het impact had, dan was dat gewoon iets extra's waar je je op wilde richten, maar waar je geen erkenning voor kreeg. Ik denk dat we nu op het punt komen dat we erkennen dat als je een specialist bent in impact, de andere zaken mogelijk iets minder belangrijk worden. Misschien zijn er minder papers en minder subsidies, maar het levert ook andere waardevolle resultaten op voor de universiteit.

Ik denk dat iemand als Erik Scherder hier een heel goed voorbeeld van is. Zou je zijn bijdrage aan de faculteit accepteren als hij minder papers en minder subsidies had? Natuurlijk, want zijn tv-optredens en promoties leveren de VU en onze faculteit veel op. Dus, je moet dat doortrekken naar anderen en zeggen dat als we besluiten dat de rol van deze persoon binnen de afdeling er een is met impact, dat we hun bijdragen anders beoordelen dan iemand die alleen gaat voor de NWO-subsidies en academische publicaties. We krijgen nu de duidelijke boodschap dat er gerichte rollen moeten zijn voor mensen, passend bij hun vaardigheden en interesses, in plaats van een one-size-fits-all rol. En vanuit mijn perspectief is dat een goede zaak. We moeten verantwoording afleggen voor onze bijdragen aan de samenleving.

Heb je enig advies voor de nieuwe generatie promovendi en postdocs die ook geïnteresseerd zijn in het doen van onderzoek met impact?

Zoek naar maatschappelijk relevante vragen. Die komen niet noodzakelijk voort uit bottom-up onderzoek. De manier waarop we gewend zijn een bepaalde kwestie te bestuderen, leverde een resultaat op dat vragen opriep. Vervolgens probeerden we die te beantwoorden, wat soms nog meer vragen opriep en die probeerden we dan ook te beantwoorden. Het is een interessant proces voor mij en misschien een paar andere onderzoekers die aan hetzelfde onderwerp werken om de waarheid te achterhalen. Maar ik heb van een van mijn begeleiders geleerd dat de onderzoeksvragen er al zijn. Je kunt ze vinden door te praten met coaches, sporters of zelfs door gewoon te kijken naar tv-programma's waarin ze commentaar geven op sport. Er zijn zoveel vragen en theorieën, de meeste zijn niet eens wetenschappelijk getest.

Honkbal- of cricketspelers krijgen bijvoorbeeld altijd te horen dat ze op de bal moeten letten en je ziet spelers tegen zichzelf zeggen dat ze op de bal moeten letten. Ik vond dat een interessante vraag. Maakt het eigenlijk verschil als je tegen jezelf zegt dat je op de bal moet letten? Zo ontstond mijn onderzoeksvraag. Je gaat de vraag testen. Mijn punt is: lees niet alleen boeken. Ga de wijk in, de stad in, de maatschappij in en vraag mensen wat hun dagelijkse problemen zijn en bedenk dan hoe je die kunt oplossen.

Direct naar

Homepage Cultuur op de campus Sportcentrum VU Dashboard

Studie

Academische jaarkalender Studiegids Rooster Canvas

Uitgelicht

Doneer aan het VUfonds VU Magazine Ad Valvas Digitale toegankelijkheid

Over de VU

Contact en route Werken bij de VU Faculteiten Diensten
Privacy Disclaimer Veiligheid Webcolofon Cookies Webarchief

Copyright © 2025 - Vrije Universiteit Amsterdam