Sorry! The information you are looking for is only available in Dutch.
Deze opleiding is opgeslagen in Mijn Studiekeuze.
Er is iets fout gegaan bij het uitvoeren van het verzoek.
Er is iets fout gegaan bij het uitvoeren van het verzoek.

Eerlijk werk en economische groei | SDG

Nina van Egmond vertelt over haar promotieonderzoek 'On Foreign Grounds', waarin ze pleit voor een toevoeging van een juridisch recht om niet verboden te worden om te werken: een negatief geformuleerd vrijheidsrecht dat naast het verbod op dwangarbeid een plek verdient in de Politieke en Burgerrechten van het mensenrechtendiscours. Dit sluit aan bij SDG 8: Eerlijk werk en economische groei.

De Koude Oorlog was in volle gang toen het morele recht op werk voor iedereen juridisch gewaarborgd moest worden in een mensenrechten convenant. Het communistisch Oosten vertaalde dit als een plicht van regeringen om een ieder aan een baan te helpen. Het liberale Westen, bezorgd dat dit zou betekenen dat burgers verplicht zou worden om te werken, zette in op de vrije keuze van werk. Er werd een compromis geformuleerd: de plicht van staten om zorg te dragen voor economische groei ten gunste van de werkgelegenheid. In de praktijk betekende deze formulering dat er een juridische weg open bleef om bepaalde groepen de toegang tot de arbeidsmarkt te ontzeggen, met name asielzoekers, vluchtelingen, ongedocumenteerden en familieleden van werkmigranten.

In mijn promotieonderzoek ‘On Foreign Grounds’ richt ik me op het rechtsvacuüm dat ontstaat wanneer morele rechten uit de Universele verklaring onvolledig worden vertaald naar juridische verplichtingen. Deze hiaten komen met name aan het licht wanneer de niet-burger in de positie van de rechthebbende wordt geplaatst. Ik onderzoek de manieren waarop zij in feitelijke contexten zo worden behandeld dat zij een gegronde reden hebben zich vernederd te voelen. Niet-vernedering positioneer ik als de minimale ondergrens van wat menselijke waardigheid betekent. Mechanismen van uitsluiting en afwijzing komen aan bod, evenals situaties waarin mensen de controle kwijt raken over basale levensbehoeften.

Het vermogen van mensen om te werken is een capaciteit die hen zelf toebehoord en niemand anders. Dit idee ligt ten grondslag aan het verbod op dwangarbeid. Ontologisch is het zelfs niet mogelijk om ons te scheiden van onze kennis en vaardigheden, het is een capaciteit die we met ons meenemen, waar we ook gaan. Op het moment dat mensen de toegang tot de arbeidsmarkt wordt ontzegd wordt het hen onmogelijk gemaakt om op basis van wederkerigheid sociale en economische interactie met anderen aan te gaan. Deze vorm van uitsluiting wordt door mensen als een mentale marteling ervaren. Zij worden vastgezet in de rol van een kind. Ik pleit daarom voor de toevoeging van een juridisch recht om niet verboden te worden om te werken: een negatief geformuleerd vrijheidsrecht dat naast het verbod op dwangarbeid een plek verdient in de Politieke en Burgerrechten van het mensenrechten discours.

Nina van Egmond