'Wie schuilen daar in de schaduw?' Deze vraag stel ik mijzelf dagelijks als ik mijn historische bronnen bestudeer. Corruptie is een heimelijke activiteit – een morele transgressie. Soms, echter, lukt het niet om corrupte daden verborgen te houden. De onthulling van corruptie kan dan leiden tot een journalistieke en politieke moesson die de daad in een publiek schandaal transformeert. Maar wie of wat schuilt daar eigenlijk exact in de schaduw? Naast de ‘’overtreders’’ kom ik in de schaduwen tegen wat voor anderen vaak onzichtbaar blijft: informele ambtelijke of maatschappelijke netwerken alsmede vaak onuitgesproken morele assumpties en ethische normen van de maatschappij of bepaalde segmenten ervan. Deze komen allemaal aan het licht ten tijde van een corruptieschandaal. Het beleid van ‘’de staat’’ om corruptie tegen te gaan als politiek antwoord op het schandaal vertelt ons ook heel veel over de staat en de maatschappij, in het bijzonder omtrent opvattingen met betrekking tot het concept legitimiteit. Dit maakt corruptieschandalen tot een nuttig ‘’gereedschap’’ voor de historicus om vragen te stellen over de natuur van ‘’de staat’’ (of ideaalbeelden ervan) in een bepaald tijdperk of in een bepaalde (sub)cultuur. Welke politieke cultuur komt tevoorschijn? Welke vooroordelen en ongelijkheden komen er aan het licht?
Mijn standpunt is dat onderzoek naar de geschiedenis van corruptie uitermate relevant is voor beleidsmakers: de geschiedenis van corruptie zit vol met verhalen over succesvolle of minder succesvolle vormen van anti-corruptiebeleid. Ook kan de geschiedenis van corruptie licht werpen op belangrijke vragen, zoals waarom corruptie vaak wordt geassocieerd met landen met een koloniaal verleden en in veel mindere mate met landen zoals Nederland. Naast deze ‘’grote maatschappelijke vragen’’ is de geschiedenis van corruptie ook relevant voor historici die geschiedenissen schrijven over politiek en koloniale of postkoloniale samenlevingen. Voor mij bijvoorbeeld, als historicus geïnteresseerd in politieke en koloniale geschiedenis, kunnen concrete corruptieschandalen licht werpen op de politiek van de ‘’koloniale staat’’. Voor de andere leden van mijn team (zie voor het bredere project: colonial-normativity.com) die de geschiedenis van corruptie in het licht van de Nederlands-Indonesische relatie beschrijven tijdens de strijd voor onafhankelijkheid, het naoorlogse postkoloniale tijdperk en de periode van ‘’good governance’’ na 1989 bieden mijn bevindingen ook belangrijke inzichten. Wij vergelijken onze bevindingen om continuïteiten en discontinuïteiten aan te wijzen in de geschiedenis van corruptie in het kader van de Nederlands-Indonesische relatie. Bij wijze van conclusie benadruk ik, om voorgenoemde redenen, dat historisch onderzoek naar corruptie een urgente en belangrijke zaak is, die aansluit bij ‘’Sustainable Development Goal 16’’: "Promote peaceful and inclusive societies for sustainable development, provide access to justice for all and build effective, accountable and inclusive institutions at all levels."
Auteur: S.O. Linde (Otto), s.o.linde@vu.nl; promovendus bij Politieke Geschiedenis die corruptie in Nederlands-Indië (1870-1920) onderzoekt, onder begeleiding van Susan Legêne en Ronald Kroeze, binnen het kader van het NWO project Colonial Normativity: Corruption and Difference in the Netherlands-Indonesian relationship (1870s-2010s).
Websites: Colonial Normativity (colonial-normativity.com) en O. Linde — Vrije Universiteit Amsterdam (vu.nl).