De rol van hersenverbindingen bij slapeloosheid verklaard
Insomnia ofwel slapeloosheid is een veelvoorkomend probleem, dat ook het risico op depressies verhoogt. Helaas begrijpen we de onderliggende neurobiologische mechanismen nog onvoldoende. Uit onderzoek van neurowetenschapper Tom Bresser blijkt dat de witte stof in de hersenen, die verschillende hersengebieden met elkaar verbindt, verschilt bij mensen met insomnia vergeleken met mensen zonder slaapproblemen.
Meerdere mechanismen dragen bij aan vorm insomnia
Bressers onderzoek laat zien dat de verbindingen in de hersenen van mensen met insomnia enigszins verschillen met die van mensen zonder slaapproblemen. Een belangrijk resultaat is dat verschillende vormen van insomnia (bij mensen met verschillen in persoonlijkheidskenmerken) ook andere patronen van hersenverbindingen die verschillen laten zien. Dit suggereert dat er mogelijk meerdere mechanismen zijn die bijdragen aan insomnia. Daarnaast blijkt dat verschillen in hersenverbindingen waarschijnlijk bijdragen aan de ernst van insomnia, maar ook dat effectieve behandelingen subtiele veranderingen teweeg kunnen brengen.
Betere en gerichtere behandelingen
De bevindingen van Bressers onderzoek helpen om beter te begrijpen welke netwerken in de hersenen betrokken zijn bij insomnia en hoe deze verschillen mogelijk bijdragen aan het risico op depressieve klachten. De kennis hiervan zal hopelijk bijdragen aan de ontwikkeling van betere behandelingen, die mogelijk gerichter kunnen worden ingezet. Daarbij hoopt Bresser dat zijn resultaten helpen om mensen die last hebben van insomnia meer inzicht te geven in hun klachten.
Slaaplab
Om een gedetailleerd beeld te krijgen werd het brein van mensen beide groepen gemeten met een MRI-scanner. Bresser: “Deze hersenscans verzamelde ons slaaplab over jaren heen op het Nederlands Herseninstituut met behulp van vele proefpersonen. In 2018-2020 hebben we bijvoorbeeld een uitgebreide studie gedaan naar de effectiviteit van behandelingen voor insomnia, terwijl we ook hersenscans en slaapdata hebben verzameld op meerdere momenten. Hierdoor konden we onderzoeken of witte stof kan voorspellen of behandelingen zoals cognitieve gedragstherapie en ondersteuning van het circadiaanse ritme effect gaan hebben, maar ook of deze behandelingen de witte stof veranderen.”
Meer informatie over het proefschrift