Haar onderzoek biedt concrete handvatten voor slachtoffers, hulpverleners en naasten om deze online mogelijkheden effectief in te zetten.
Online disclosure: een veelzijdig fenomeen
Gorissen toont in haar onderzoek aan dat online disclosure, ofwel het online delen van ongewenste seksuele ervaringen, een veelzijdig en blijvend fenomeen zijn. Slachtoffers maken gebruik van uiteenlopende online platforms, zowel binnen zichtbare bewegingen zoals #MeToo als daarbuiten. Anonimiteit is hierbij niet altijd een doorslaggevende factor. ‘Voor sommige slachtoffers is anonimiteit belangrijk, maar dat geldt niet voor iedereen en niet in elke fase van het herstelproces,’ legt Gorissen uit.
Ook slachtoffers die hun verhaal niet online delen, kunnen steun vinden via het internet. Het lezen van ervaringen van lotgenoten of anoniem contact zoeken, kan een cruciale stap zijn in hun verwerking. ‘Online steun is geen vervanging voor offline hulp, maar biedt een belangrijke eerste stap voor wie offline hulp lastig bereikbaar is,’ aldus Gorissen.
Praktische implicaties voor hulpverlening
De inzichten uit het onderzoek van Gorissen bieden waardevolle handvatten voor de hulpverlening. Online verhalen kunnen een realistisch beeld geven van wat slachtoffers doormaken en wat zij nodig hebben. Hulpverleners kunnen slachtoffers bijvoorbeeld wijzen op online communities of hen ondersteunen bij het delen van hun eigen verhaal. Bovendien kan het internet dienen als brug naar offline hulpverlening.
Dit onderzoek biedt belangrijke inzichten in hoe online disclosures eruitzien en hoe ze slachtoffers kunnen ondersteunen. Deze bevindingen dragen niet alleen bij aan wetenschappelijke kennis, maar vormen ook een basis voor betere hulpverlening.
Gorissen promoveert op 13 december op dit onderzoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam.