De rol van genetica in intergenerationele ongelijkheid
Kansenongelijkheid is een thema waar maatschappelijk en politiek veel aandacht voor is. Nieuw onderzoek van Van Alten toont aan dat de genen van ouders een grote invloed hebben op het onderwijs, inkomen en vermogen van diezelfde kinderen op volwassen leeftijd.
Wat dit onderzoek bijzonder maakt, is de identificatie van twee manieren waarop genetica de overdracht van kansen tussen generaties beïnvloedt. Allereerst is er het directe mechanisme: ouders geven genen door aan hun kinderen, die invloed hebben op hun aanleg en vaardigheden, zoals hun cognitieve capaciteiten en persoonlijkheidstrekken. Zo kan een hoge intelligentie die genetisch bepaald is, direct bijdragen aan betere schoolprestaties. Daarnaast is er een indirect mechanisme, waarbij de genen van ouders bijdragen aan de omgeving waarin kinderen opgroeien. Een voorbeeld hiervan is dat ouders met een hoge werkethiek (een eigenschap die deels genetisch bepaald kan zijn) eerder een stimulerende leeromgeving creëren voor hun kinderen, bijvoorbeeld door veel boeken in huis te hebben of door meer tijd en middelen te besteden aan de educatie van hun kinderen.
Belangrijke lessen voor de praktijk
De resultaten van het onderzoek hebben grote gevolgen voor beleidsmakers en de aanpak van ongelijkheid. Het onderzoek toont aan dat genetica en de omgeving waarin iemand opgroeit sterk met elkaar verweven zijn. Dit betekent dat beleidsinterventies, zoals het verbeteren van opvoedingsomstandigheden, kansenongelijkheid aanzienlijk kunnen verkleinen.
“Hoewel genetische factoren een belangrijke rol spelen, is het aanpassen van de omgeving waarin kinderen opgroeien een krachtig middel om ongelijkheid te verminderen,” benadrukt Van Alten. Door rekening te houden met zowel genetica als gedragsvoorkeuren, kunnen beleidsmakers effectiever beleid ontwikkelen en de impact van genetische verschillen beperken.